SV | En zij zullen den heidenen niet meer ten roof zijn, en het wild gedierte der aarde zal ze niet [meer] vreten; maar zij zullen zeker wonen, en er zal niemand zijn, die ze verschrikke. |
WLC | וְלֹא־יִהְי֨וּ עֹ֥וד בַּז֙ לַגֹּויִ֔ם וְחַיַּ֥ת הָאָ֖רֶץ לֹ֣א תֹאכְלֵ֑ם וְיָשְׁב֥וּ לָבֶ֖טַח וְאֵ֥ין מַחֲרִֽיד׃ |
Trans. | wəlō’-yihəyû ‘wōḏ baz lagwōyim wəḥayyaṯ hā’āreṣ lō’ ṯō’ḵəlēm wəyāšəḇû lāḇeṭaḥ wə’ên maḥărîḏ: |
En zij zullen den heidenen niet meer ten roof zijn, en het wild gedierte der aarde zal ze niet [meer] vreten; maar zij zullen zeker wonen, en er zal niemand zijn, die ze verschrikke.
Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
Zie hier over het gebruik van de interlineair.
|
En zij zullen den heidenen niet meer ten roof zijn, en het wild gedierte der aarde zal ze niet [meer] vreten; maar zij zullen zeker wonen, en er zal niemand zijn, die ze verschrikke.
____Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!